Ik haast mij langs de huilfonteinen
(naar, ver, weg van jou)
ik hou zo van de kou
en van de lege pleinen
ik reis graag, dat wel
maar met verlaten treinen
op nooit begonnen lijnen
waarin ik wat wodka bestel.
De grondbloemen staan
in het ijs op de ramen
alles komt zonder ons toch nog tezamen
een ruimtestation trekt als vuurwerk een baan:
er is toch hoop, voortaan.