op zich laat het wachten
maar ik niet op mij
want zelfs in gedachten
word ik niet blij
van eindeloos talmen
van telkens niet doen
herkauwen van halmen –
stil! hier, zoen.
op zich laat het wachten
maar ik niet op mij
want zelfs in gedachten
word ik niet blij
van eindeloos talmen
van telkens niet doen
herkauwen van halmen –
stil! hier, zoen.
maar als ik,
terug tot mijzelf geworpen
kijk naar ’t gekakel
in ijzige dorpen
reis ik nog liever
zwart naar de zon
dan te blijven in waar het
vanzelf, begon
hier, waar ik echt leef
omdat ik liever tegenstreef
Je brengt rond wat
je eerst niet had
je maakt je borst nat
dan van binnen
ren je weer naar buiten want
buiten, aan de anderkant
valt nog veel meer te verzinnen
Nieuwe Toneelschuur, Haarlem.
Omdat ik droom waar,
onderstroom
de stroom er onderdoorloopt
ben ik, dat ik denk
dus schenk
mij er geen meer in
(sloopt)
Lugosi’s, Haarlem.
Waar in bruinend beukenhout
spatel klinkend zingt
blinkt de goudheid van het bier
kom ik toch weer vaker hier
zal ik branden als een lier
stil bij wat zich opdringt.
Café De Roemer, Haarlem.
de ergernis, die
in mij is
die zal mijn tijd wel duren
ik maak mij alsmaar kwaad
om wat nimmer overgaat
de vreselijke stomheid
van mijn buren
van al mijn landgenoten
onopgevoed en slecht
die mild, maar onverdroten
doen wat ik bevecht
alleen maar aan zichzelf
en hun gedoetje denken
ik weet wat ik, als sinterklaas
het zootje graag zou schenken
een kogel, door de kop
dit is de tijd, aanvaard het toch?
de dingen zijn te traag en log
om nog iets aan te doen?
gelul, ik sla er keihard op
dan liever van katoen, het is
een kwestie van fatsoen.
En fatsoen moet je doen.
De wereld van fietsjes, met
staand, achterop
de kindjes die vinden
van alles, erop
dat de wereld niet glimt
dat een vogel niet zingt
en dat ik stiekum toch
een piloot ben
ik, idioot
maar dan ietsjes
valsigheid is de ultieme tragiek
het soort van repliek
dat zich dient van dit soort
omdraaien wat zich al omdraait
in ’t graf
is niet maf
is niet slecht
is zelfs echt
is gewoon
maar zet een toon
die muziek overstemt
zo staat wat kunst is
opnieuw in heur hemd
dat is wat kut is
rechtschapenheid stremt
Dick, doe mij nog maar
een biertje.
Bliksem trekt schichten
door mistverstopt zwerk
ik, in bolide tijdbeidend
maak sterk
dat straks,
als de regen stroomt
alles stil wegdroomt
en ik naar
het rommelend donderen luister
ik mijn stad herken,
aan duister gefluister.
Riviervischmarkt.
Als de airco opensplijt
ik mijn dagen er in slijt
zonder spijt, maar
dan, wel
snipverkouden
kan ik mij geen reden
noch in heden, noch verleden
vinden die mij er ooit van weerhoudt
erg van jou te houden
ondanks, bloody, alles.