Ga naar de inhoud

Maand: november 2006

Snirf

De uienlucht
die over het land waait

De armoede
die ons bevangt

De God van de angst
die van ons verlangt

dat wij boven onszelf blijven staan

die moet aan het zwakdemocratische kruis
niet naar het pluche maar voor heel lang naar huis

die God, die zoveel heeft ontdaan
die God, die moet eraan

Kort na de Tweede Kamerverkiezingen van 2006. CDAf dus. Dat vind ik, maar intussen volhardt het volk in angstige godvruchtigheid. Bah, het zijn barre tijden.

Weersverachting

huismeester hamer
buitenkant kamer
ruime normen, hoge waarden
gij zult hier, en altijd aarden

waar ik, binnen wereldbrand
snel onthand, zou kunnen feilen
hijs ik liever snel meer zeilen
zet ik wind en water naar mijn hand

en vaar ik verder:
thuis in stormen, op
zout land.

De Bron, Zandbank 1, Zoutelande.

Gek

Ik ben, ik ben
waar jij niet bent
Ik heb een grote bek

Dat komt doordat ik beter weet
hoe alles werkt, en ruikt, en heet

dan jij, want jij bent

Ziendeblind

Wat je ziet
is dat ze niks zien –
niemand niet, helemaal
niks

Kijken is staren
naar ver weg geworden
Grote grijze platte borden
schroefvast voor de kop

(tegenspraak die
in de term ligt)

Wat je ziet is
wat eraankomt
een fatale strop

Wat een pleonasme lijkt
wordt de daagse waan
en van serieuze baan
is dit verworden, nu
tot fop

Alles bralt zich
braaf naar brak
Jezus Christus,
wat zit er in hun kop?

Zijnstoring

Vergissen is goddelijk
(schreef ik al eerder)
Fok ik een rotkind?
Welja dat zou kunnen

Het is als met treinen
de herfst, en de blaren
Zo kan de lente
een seinstoring baren

Alles kan, niks kan ook
(dood doet veel zeerder)
Het leven is blind
Er zijn grenzen, aan gunnen

Ik verwacht niks
ik raak niet van de kook:
kalmte is
een zijnstoring, doddelijk.

Man overboord

Vroeger, toen ik mild was
nog, had ik je dit vergeven

Maar nu ik ouder word
en harder, wend ik waaks de steven

Ik heb een koers te varen, en
het zijn te woeste baren

om nog op de rede
stil te liggen bij bezwaren

Ik vaar uit, en tegen jou
roep ik: “Ach krijg de pip

je ego houdt mij tegen, plurk,
flikker van mijn schip!”

De wind in de zeilen
– bol van verwachting –
zal ik niet meer feilen,
niet omzien in verachting

Ik ga golven klieven met
een scherpe, spitse boeg
Ik voel de stormwolk volgen en
de wind zegt mij genoeg

Waar de wolken overdrijven
daar vind ik mijn thuis
Een einde aan het kleine
en aan de bleue ruis.