Ga naar de inhoud

Maand: oktober 1986

Vuurvliegje

De welving van je tere billen
Zonder praal toch zoveel pracht
De zachtheid van je lippen
En het harden van je tepels
Je oerbed met het zachte haar
Je dijen duwend, repels
Voor het steeltje dat je in je duwt
Je hemels hofje in
Doen mij van dag tot warme nacht
Ontstoken in extase
En volstrekt orgastisch trillen
Ik bemin je.

Verhutst, ontschoffeld, overklutst…

Verhutst, ontschoffeld, overklutst
En niet van wanten weten
Want waarom zo snel al die kou
Ik sta nog steeds te zweten

Het wordt waanzinnig winterweer
Ik ben zo’n arme stakker
Want gistre benk wel opgestaan
Maar nu benk nog niet wakker

Nou doei, tabé, succes ermee
Gedenk de haren op je snee
En troost ze bij het scheren.

Kopzeer

Waant hier de zin der leegte
En gij zult bewoner zijn
Van meer dan zo maar nog een wijk
Een kans tot vluchten van de schijn van aanspraak en gezelligheid
In sprakeloze stilte
In warmte en tevredenheid
Temidden van de kilte
In wat echt is en volkomen.

Nicht Stammheim.