Ga naar de inhoud

Auteur: Michiel van Reenen

Eindtijd

Brute briezen teisteren de dijken
en het duin
Kaalgeblazen bomen buigen zuchtend
hunne kruin

Het water komt als niemand denkt
dat het komen zal
hier geen bosbrand, modderschuif
aardschok, bommen, watookal

Maar, gewoon, verzuipen
dit is ons moeras
en alleen de vogels blijven
alles weer zoals het was.

Hongarije?

Ik vlieg in mijn hoofd
dat heb ik beloofd
aan mij, naar Budapest

dan vertel ik ze alles, daar
heel openbaar, terwijl ik ze aanstaar
van wat ik vind en de rest.

Maar het is in mijn hoofd
dus ik word niet geloofd
– toch is het een soort van test.

In Áfrika, dáár hebben ze Hongarije!

Tegelhout

Men zaagt zich hier de rambam
in gothisch dialect
Het hout kramt langs de strekdam
het stapelt nahperfekt

en geurt doorheen het hele dal
niet omdat het moet
zweet en kou, met wind en al
stoken warme kachel zoet

Onherbergzaam, onverstoord
dat is waar de herberg hoort

dus is dat waar-ie is.

Vorderhornbach

Zeeuwsbeeld

En als de kokkelraper
dan ’s ochtends in de vroegte
rondzuigt op de schorren
bijna schuilgaat onder,
in de haven, schuin geboegte

kijk ik fijn, vanaf de dijk
weet ik mij te rijk
aan water dat voor later
en voor altijd is verrast
door de as van kleine Lijnie

groots en wars van domlui morren.

Rugbult

Ja nee, ja nou
je ziet maar
die handen in je haar
die zijn vanzelf
die blijven daar
en dat is níet mijn schuld:
eigen. Dikke. Bult.

Kommerzot

Je reist wat af, als reiziger
door ruimte, tijd, beleving
Met of zonder penisnijd
bosbrand, hoosbui, beving

Liever dan onwijziger
voeg je je naar onzinmetsel
plakt de samenleving dicht
met taalonkundig leuterletsel

Flikker nou toch op, met mijn
Laat je ding je dijn
Uit mijn weg, minheren
ik moet dreven asfalteren.

Wélkwel.

Je kunt wel kalief zijn
maakt je nog geen mens
een monster is dat ook
maar er is een grens

aan wat een mens moet mogen
wat een mens moet willen
wat je gaat gedogen
welke honger je gaat stillen

Je kunt kalief zijn
zal de wereld bommen
je brengt dommigheid en ook
pijn, waarvoor je ziel zal brommen

in je eigen hel.

O jee, OV

Het Ohvee
dat, o wee
zelden dendert
meestal staat

wacht weer verregend
op de broei die komen gaat
alsof het wordt getenderd
als colli herbejegend

Ergens, in een achterstraat
van ’s mens overprikkeld brein
zou je, best, maar niet zijn
daar wacht woedend Ohvee.

Misvit

De mens meet onterecht af aan zichzelf
dat klopt bijna nooit en is zelden terecht
vraag iemand eerst hoe, en waarom-ie vecht
doe ik te weinig, voordat ik bedelf

onder ikke, en alles, en beetjes
ellende
een mens moet bedenken alvorens te zenden
– het zijn maar van die weetjes.

Floepval

Je ziet het aan de meeuw
die is een omgekeerde koe
waar de wind vandaan komt
daarnaar wijst z’n snavel toe

Zat-ie andersom
dan viel-ie van z’n stok, verdomd
meeuwen doen maar zelden dom
duurt nog wel een eeuw.