Je kunt parades haten
en dus regenen, op die
van een ander.
Blijf je toch een wolk.
Je kunt van alles blaten
regelen, om perceptie
en verander.
Steek je toch een dolk
in de rug van wat
in ’t echt
van alles gaat
behalve slecht.
Je kunt parades haten
en dus regenen, op die
van een ander.
Blijf je toch een wolk.
Je kunt van alles blaten
regelen, om perceptie
en verander.
Steek je toch een dolk
in de rug van wat
in ’t echt
van alles gaat
behalve slecht.
Ik ging dus naar Parijs
om hesjes leeg te meppen
Ik kwam er nooit want was, verstrooid
vergeten om te appen
Had ik dat gedaan, dan
was ik niet weggegaan:
de treinen reden niet
vanwege stuks verdriet
die op de rails, na lach en traan
eraan waren gegaan
Zo denk je wel, maar weet je niet
dat komt er nou van
De vogels die je stoppen
kijken zelden uit hun doppen
en dan blijf jij, berooid
maar toch tevreden, bij je eis.
Het oogje van de slang
denkt dat het zien kan
heel het leven lang
totdat het ouder wordt
De wereld, toch niet bang
vindt er van alles van
weet, met de dood in zwang
dat niets veel ouder wordt
Kerels, in de gang
naar een fikse marenban
roepen heel hard pang
omdat het kouder wordt.
En ik dans in de zon
voor wat paaltjes in het zand
ik lach en heb al stervende
jouw miskleun in de hand.
Ik zou me er niets van aantrekken
Het was, altijd al, een goede raad
Leef alsof het je laatste dag was
Houd je smoel en doe de afwas
Dan kun je daarna met woord en daad
iedereen laten verrekken.
Hoihoi.
Er wordt getimmerd
op boombast, lijkt
dit zijn zaterdaggeluiden
kinderen halen wat kattekwaad uit
weifelherfstkleur prijkt op blaren
je kunt er allang gerust op varen
dit gaat veranderen, is de teneur
alle noorden zakt naar zuiden
alle zuid rukt op naar noord
binnenkort wordt u vermoord
wordt u zelf lijk, in de kast
hang je, als mislukte slimmerd.
In hoop op verlossing van harde ontbossing
vertik ik dit groen te vergeten
En dus zal ik zweten, en pijn lijden soms,
liever dan terugtrekken, of zoiets kroms
Fietsend door plassen, en uitlaatgassen
raak ik van kanker bezeten
Je kunt het niet weten, je wilt dat ook niet
maar er ligt vast nog veel kwalijks in het verschiet
dus daar neem ik er nog een op.
Daar waar de mussen
met snavels ertussen
zoeken naar minder
dan menigeen kwijt wil
heb ik geen hinder
en vind ik noch kil
noch heel warm, geen verwijt
horizon, die de hemel splijt.
Vragenderwijs wordt men
vragender, wijs
Varend naar daar
van hier, langs overal
van wier, langs kwal
naar krabschaar
Lopend van lariks en den
naar hut, langs kut
en ergere zut
op naar de volgende reis.
Wat ga je doen als je straks beseft
dat niet voor jou is weggelegd
te ontsnappen aan de gappen
met de blaffers in hun hand
als je heel alleen
in de cel met geen
niet mag breken, maar gebleken
is dat dat best moeilijk is?
‘k Vergoelijk niks, haal geen kicks
uit wreken of uit preken
maar in die hel gaat komen, wel
wat nu nog ver lijkt, hoor de bel
of niet, het is ook niet jouw brand
die straks je deuren in komt trappen
maar let op wat is gezegd
nietsdoen is geen hand, ter heft
daar komt rotzooi van.
Hier gedijt,
zeer goed,
de GEMS
die gans de mensheid HAAT,
die om uw stervend streven SMAALT
en, mekkerend, naar u,
de FAALHAAS
BLAAT.
Een impromptu gedichtje dat op 21.09.2018 in mij opkwam tijdens een wandeling van Boden naar de Hanauer Hütte, op bergwandelvakantie in en vanuit Vorderhornbach, Tyrol, Oostenrijk. Staat ook voorgedragen op mijn YouTube-kanaal.