De vuistlach van het kapitaal
ontgaat ons, grootscheeps, allemaal
en dat terwijl de last bij ons
gelegd wordt en blijft liggen
harder snurkend dan de biggen
laten wij ons leven slopen
geven wij onszelf de bons
omdat wij ons rijk hopen.
De vuistlach van het kapitaal
ontgaat ons, grootscheeps, allemaal
en dat terwijl de last bij ons
gelegd wordt en blijft liggen
harder snurkend dan de biggen
laten wij ons leven slopen
geven wij onszelf de bons
omdat wij ons rijk hopen.
Vage bondigheid
in vagebondigheid
is de weg die leidt
(of lijdt)
‘Beeldhouden’: dat is dus als je goed blijft zien
wat je voor ogen hebt
niet dat je met goed taalgebruik
totaal niet bent behept
Niks van beitel, botte bijl
of schuurpapier of mal
maar gewoon goed kijken
blindheid, die komt voor de val
Houw een beeld, maar als dat kan
en niet als het niet moet
want een miskleun is geen pan
zelfs niet als je die goed doet.
Wij, de geplukten
de zinloos verrukten
bij elke belofte die
lediglijk blijkt
telkens verbaasd
alsmaar grasloos gegraasd
blije beschofte wie
zedig slijk kijkt
willen opstaan
misschien, als de kussens
ons laten
maar gaan
zul je zien, ondertussen
vol haten.
Akkervarkens wroeten
en zo zou het altijd moeten
maar zo gaat het vrijwel nooit
waar men met evasie strooit.
Aardappel, geen truffel
geniet men liever niet
men heeft, als stuk verdriet
een hekel aan gebuffel
Men rooft en steelt
(wat nooit verveelt)
Men plakt wat, liever
dan men heelt
en zo wordt het diever.
Regen rolt zoals de golven
ongerechtigheid bedolven
onder hervergroeiend groen
en ik kan niet anders doen
dan rustig op- en af te wachten
te bedenken, in gedachten
hoe het nooit meer wordt als toen
maar wel een mooie herfst.
De boosheid uit zich hier
in kromtrek van de deur
die niet is wat ik mooi vind
maar wel wat ik bespeur
En dus is de teneur
die van een zooiend kind
en dat waarmee ik leur
de woede van geen dier.
Kom, en dan maken we soep voor erbij
Knolrapen, lof, schorseneren en wij.
Ik ben geen proper partner voor een goed gesprek vandaag
Ik zou het heel graag voeren want ik praat te veel, te graag
(ik raaskal vaak, waarbij ik ziel en zaligheid ontbloot)
maar de vogel in mijn bek, die ging zoëven dood.
Hoor jij bij het maaiveld
ben jij dat voor mij?
Dan heb ik maar één vraag:
maakt jou dat nou blij?
Vervult het je met grote vreugd
te smoren wat sterk groeit
vind je dat een grote deugd
snoeien wat wat harder bloeit?
Dan maak ik mij verder vrij
ga ik hoog, voorbij het laag
Ik begrijp mijn woordenbrij
Ik heb zegening geteld.