Ga naar de inhoud

Auteur: Michiel van Reenen

Makkelijk

Wij, de geplukten
de zinloos verrukten
bij elke belofte die
lediglijk blijkt

telkens verbaasd
alsmaar grasloos gegraasd
blije beschofte wie
zedig slijk kijkt

willen opstaan
misschien, als de kussens
ons laten

maar gaan
zul je zien, ondertussen
vol haten.

Oogsten

Akkervarkens wroeten
en zo zou het altijd moeten
maar zo gaat het vrijwel nooit
waar men met evasie strooit.

Aardappel, geen truffel
geniet men liever niet
men heeft, als stuk verdriet
een hekel aan gebuffel

Men rooft en steelt
(wat nooit verveelt)
Men plakt wat, liever
dan men heelt

en zo wordt het diever.

Melanchodrup.

Regen rolt zoals de golven
ongerechtigheid bedolven
onder hervergroeiend groen

en ik kan niet anders doen
dan rustig op- en af te wachten
te bedenken, in gedachten

hoe het nooit meer wordt als toen
maar wel een mooie herfst.

Welbeest.

De boosheid uit zich hier
in kromtrek van de deur
die niet is wat ik mooi vind
maar wel wat ik bespeur

En dus is de teneur
die van een zooiend kind
en dat waarmee ik leur
de woede van geen dier.

Poetstijd

Ik ben geen proper partner voor een goed gesprek vandaag
Ik zou het heel graag voeren want ik praat te veel, te graag
(ik raaskal vaak, waarbij ik ziel en zaligheid ontbloot)
maar de vogel in mijn bek, die ging zoëven dood.

Voorwaarts (en niet versagen)

Hoor jij bij het maaiveld
ben jij dat voor mij?

Dan heb ik maar één vraag:
maakt jou dat nou blij?

Vervult het je met grote vreugd
te smoren wat sterk groeit

vind je dat een grote deugd
snoeien wat wat harder bloeit?

Dan maak ik mij verder vrij
ga ik hoog, voorbij het laag

Ik begrijp mijn woordenbrij
Ik heb zegening geteld.

Je gaat eraan II.

Want dan zal ik je honen
niet belonen voor kop-in-het-zand
niet verschonen van dit land
dat, boos, je gaat onttronen

Eigen schuld, dikke bult
en daar dan flink op stampen
met een kop vol zure zult
maak je enkel rampen.

Tijdverdrijf

Ik pleurde een steen in je vijver
jij maakte je druk om de plons
maar ik werd niet lauw van je ijver
ik werd niet mies van de bons

Ik ging vooruit met wat overbleef
vrijgelaten wild op dreef
nu spring ik door de duinen
ik kakel, naar de kruinen

en hef het glas alsnog op ons.

Neuk me niet.

Fregat naar Iran?
Welnee, niets van aan
Wij zouden dat niet moeten doen.

Nieuwe verkiezingen?
Verderverliezingen.
Wie die past, trekke ‘m aan, die schoen.