En tegen de tijd dat ik,
eindelijk bevrijd
niet meer op jou zal wachten
komen er, uit een donkere hoek
drie grote negers, om jou te verkrachten.
En tegen de tijd dat ik,
eindelijk bevrijd
niet meer op jou zal wachten
komen er, uit een donkere hoek
drie grote negers, om jou te verkrachten.
Ik werd vooral genoemd
in niets, zo ging mij dat
altijd
De duivel met z’n pleuriszooi
won immerweer het pleit
Maar ik zal nimmer treuren
er moet alsmaar meer gebeuren
dus je doet maar wat, ik heb
geen tijd.
Ze drommen, en
de dommen doen
dat samen, als altijd
Het lijkt een hoop
maar is een troop
voor al wat het niet is
tussen plank en paardenpis
loopt de mens te koop
met waar ik graag omheenloop
kom, verlies ons niet in strijd
maar poets elkaars blazoen
samen de vermommenen
tot ieders plots verstommen.
Telkens als ik wakker werd
om een ander’s waan
als ik waanzin toeliet
in mijn zegenrijk bestaan
beklijfde dat, ik lijfde wat
verloren tijden in
in beleving, onvergeving
niettemin diens deel
ja, dat zegt heel veel
zelfs verkeren valt te verleren
in, spin, de bocht gaat in
hij luidt er nooit meer uit
maar ik breng, in die ene traan
diep in het verschiet
alles mij ooit aangedaan
bij mijzelf te berd’
om mijn te korte tenen
daarom zal ik wenen.
Ik ben in dit leven zo benieuwd
dat het alsmaar de moeite blijft
je weet niet wat tot slot beklijft
dat doet er ook niet toe
Elke maandag levensmoe –
dat heb ik nooit gehad
Het mooie, voor de dood, is dit:
dat alles zich vernieuwt.