Ga naar de inhoud

Maand: augustus 2013

Niet voor de vijand.

Je kunt veel zeggen, van mijn stad
En ik heb het er zelf weleens mee gehad
Maar de zon schijnt nergens zoals hier
zo waterig, doorheen mijn bier
en nergens is die wind zo nooit weg
nergens, nee, niet die wind, zeg

mijn stad is geen stad van mistral
maar wel van minstreel, rat en val
het huilt er ’s winters, in de stegen
kom je louter honden tegen

in de lente kijken wij
wie het overleefde
prijken wij weer op terrasjes
schelden wij op al die gastjes
die wij vroeger waren
toen je soms nog beefde
maar dat gaat vanzelf voorbij

mijn stad gaat nooit voorbij
tenzij ze onderloopt
ik ken in de hele stad geen mens
dat daarop hoopt

dat zou ik ook niet logisch vinden
contra-productief
mijn stad, Haarlem, is voor vrinden
ik heb haar diep lief.

Nachtjacht

Ze zeggen dat donker de mensen naar binnen jaagt
Zien niet de lieden die donker juist schraagt
Kijken door schimmen en zien niet bewegen
wat vliedt en vervaagt, en ook schuimt, allerwegen

En later, als ik naar ze kijk, uit de trein
dan ben ik ineens heel tevreden
voordat ze doorhebben ben ik al fijn
hun eigen station uitgegleden.

Over een ooit, van heel vroeger.

Burgervlinder

En in de gouden zon, pardoes
Ontpopt zich teugsgewijs mijn roes
Tot vleugelende kater –
Lijkt mij mooi, voor later.

Terras van Café de Roemer, Haarlem.