Omdat er niks mee loos leek werd
(vanzelf, zo gaan die dingen)
een donkerder gemoed gezocht
een bronzer stem, om mee te zingen
in de bospriƫlen van
de oude rommelhout
werd niet meer gedanst, er was
geen reden, het was winterkoud
maar over stille paden, en
opeens, rondom de vijver
die verborgen lag, erachter,
klonk de kelen roep van wachter
die alleen bleef, bij zijn tocht
van stilte naar geluk
niemand lette echt op, maar
waar rommelhout woekerde groeide het
ontregeld – in netheid en orde,
daar ging het stuk.