Zwarte dozen hangen dreigend
Boven mijn vermoeide hoofd
Mijn aandacht, lang al, uitgedoofd
Mijn leven naar een vrille neigend
Knallend klapt de aarde nader
Bode van een harde dood
De bodem, nu te zien, per zood
De hemel plots mijn stervenskader
Lieve hemel, welk sensatie, scherend door het groen en grijs
Van laag tot laag, trapsgewijs, stuiterend langsheen de wolken
Kaatsend op de schuren af, hun rode dak bedekt met ijs
Zie de scheuren in mijn valscherm, hoor mijn hersens kolken
Voel mijn onbereikbaarheid, mijn eenzaamheid, de koele zeis
Die nu, terwijl mijn wade zakt, mij splijt, de pijn van duizend dolken.
Tijdens Grootes’ Renaissance.