Waanzinnige weidsheid verfrommelt mijn wezen
En doet mij verhemeld door Schalkwijk sjezen
De smaak van ontsnapping versgeil op de tong
Barst ik los in een supermelodische song
En knal ik op een paaltje.
Waanzinnige weidsheid verfrommelt mijn wezen
En doet mij verhemeld door Schalkwijk sjezen
De smaak van ontsnapping versgeil op de tong
Barst ik los in een supermelodische song
En knal ik op een paaltje.
Verdomd, ik weet, ze gaan nog steeds
Ter preek en catechismus
De ogen wijd geopend
Maar zo blind als onze huismus
En als ik denk aan wat ze doen, daar
Met die mooie woorden
Dan denk ik, ongewild, maar toch
Door hen komt al dat moorden
Door deze grauwe christenkliek
En zo is dat al eeuwen
Maar liever dan toch mee te doen
Gooi ik me voor de leeuwen
En blijf ik heidenziek.
Ik denk, ik doe van bel
Dat past zo bij die luiden
Edoch, een snierverwrongen zwel
Van hier tot slot in Muiden
Versnijdt Heer Chielie’s hart en ziel
En slaat er kruisen in
Gezwam spoort uit de nek mij aan
Gedender tegen zin
Ach, groot, alziend en machtig Heer
Bespaar mij zulk een nijd
En nagel deze adel
Aan haar goedgelovigheid.